Mooi (weer) in Suriname
Foto boven: laaghangende wolken boven het
oerwoud van Suriname, nabij het Brokopondomeer op Brownsberg.
Binnenkort meer foto's
Inleiding
Suriname ligt in de tropische
klimaatzone en wordt door Köppen ingedeeld in Aw, Am en Af.
Respectievelijk een Savanneklimaat, een Moessonklimaat en een tropisch
regenwoudklimaat. Het verschil tussen deze drie klimaten is gelegen in
de neerslaghoeveelheid en verdeling (zie figuur 1).
Onderstaand
figuur geeft aan bij welke neerslaghoeveelheid welk klimaat hoort. De
grens tussen deze klimaten lijkt enigszins arbitrair, maar Köppen heeft
zijn cijfers gebaseerd op verschillen in vegetatie. Deze indeling is
daarom erg relevant.
Hiernaast: figuur 1: Onderverdeling van tropische
klimaten volgens Köppen. Op de x-as de jaarlijkse hoeveelheid
neerslag in cm. Op de y-as de hoeveelheid neerslag in mm van de
droogste maand (zie verder inleiding). |
|
Ook al is de
temperatuur van
de koudste maand gemiddeld boven 18° Celsius, als er een lang droog
seizoen heerst wil er geen tropisch regenwoud groeien. Het is niet
zozeer de totale hoeveelheid regen die per jaar valt, als wel de
verdeling ervan over het jaar. Een jaarlijkse hoeveelheid van 1600 mm
neerslag geldt als een uiterste minimum, 2000 mm als behoorlijk en 5000
mm is niet zeldzaam, maar daarmee is nog weinig gezegd. Een
"gegarandeerd" maandelijks minimum van 60-65 mm heeft voor een
vegetatie veel meer waarde dan een piek in het natte seizoen en drie
maanden niets.
Onder: figuur 2: Voorbeeld van de
maandelijkse neerslag- en temperatuurverdeling; Geertruidenberg,
Suriname (Lat.: 05 49N Long.: 055 46W). Indeling volgens Köppen: Aw.
De seizoenen
In Suriname
spreekt men over vier seizoenen in een jaar, die globaal verdeeld zijn
in de volgende periodes.
- Kleine regentijd
(KRT), eerste helft december tot
tweede helft januari
- Kleine drogetijd
(KDT), tweede helft januari tot
tweede helft maart
- Grote regentijd
(GRT), tweede helft maart tot
eerste helft augustus
- Grote drogetijd
(GDT), eerste helft augustus
tot eerste helft december
Er zit een zekere spreiding in
de tijd, soms begint een seizoen eerder of veel later en een droge tijd
kan ook wel eens helemaal verregenen.
De seizoenen worden gestuurd
door de bewegingen van de zogenaamde Intertropische Convergentie Zone
(ITCZ). Het is deze zone waar de noordoostpassaat van het noordelijk
halfrond en de zuidoostpassaat van het zuidelijk halfrond elkaar
ontmoeten. In deze zone vindt op grote schaal convergentie plaats en
zijn er uitgestrekte gebieden met bewolking en buien. De zone ligt rond
de gehele aarde en is op satellietfoto's zichtbaar als een lange band
buiige bewolking.
De ITCZ trekt in de noordelijke
zomer met de zon mee naar het noorden, tot maximaal 12° NB. op deze
lengtegraad. Daar Suriname rond 5° NB. ligt passeert de ITCZ vanuit het
zuiden geleidelijk het land en men spreekt dan van de Grote regentijd.
Is de zone eenmaal ten noorden van het land dan breekt de Grote droge
tijd aan, met meer zuidelijke winden. Suriname verkeert nu namelijk op
het meteorologisch zuidelijk halfrond, waarbij drogere lucht wordt
aangevoerd. Door de warmte van de Caraïbische zee wordt de ITCZ erg
lang ten noorden van Suriname gehouden, vandaar de benaming Grote droge
tijd.
Deze situatie wijzigt zich snel
eind november en de ITCZ trekt -relatief- snel naar het zuiden en
passeert het land wederom, meestal met iets lichtere buien en men noemt
dit dan ook de Kleine regentijd. Is deze zone ten zuiden van Suriname
dan is het korte tijd droger, de Kleine droge tijd, alvorens de ITCZ
weer aan zijn noordwaardse tocht begint en de cyclus zich herhaalt. De
ITCZ zorgt dus voor een duidelijk patroon in de neerslag gedurende een
jaar.
Neerslag
Behalve de ITCZ zijn
ook lokale en regionale storingen (easterly waves) van invloed op de
neerslag. Bergachtige gebieden ontvangen meer regen door
stuwingseffekten en lokale (onweers)buien kunnen tevens een
plaatselijke verhoging veroorzaken.
Van jaar tot jaar zijn er vrij
grote verschillen en door de onregelmatig verspreide
waarnemingsstations is een goed neerslagpatroon moeilijk te maken. Ook
per dag is er een duidelijk patroon van de neerslag te ontdekken.
Vooral in de middaguren is de kans op regen groot, door de verwarming
van de lucht en de buien die daardoor ontstaan. Meer naar de kust is
tijdens de ochtenduren de kans op regen groter dan in het binnenland,
terwijl daar tot in de avonduren de buienkans groter is.
Temperatuur
In Suriname is de temperatuur vrij constant. De koudste
maand is er altijd warmer dan 18°C. Tussen de warmste en koudste maand
zit zelfs maar een zeer gering verschil van circa. 2 graden. In de
avonduren koelt het geleidelijk af, maar slechts af en toe daalt de
temperatuur beneden de 20°C. De maanden van de grote droge tijd zijn
het warmst als de zon de drogere lucht lang kan verwarmen. In de
regentijden ligt de temperatuur lager. De gemiddelde jaartemperatuur te
Zanderij bedraagt 25.7° Celsius.
Zonneschijn
De zon is zelden geheel
afwezig en men heeft per jaar dan ook veel zonuren. De maanden in de
grote droge tijd zijn zonder meer het zonnigst. Het percentage
zonneschijn bedraagt voor Paramaribo 58 %.De zon levert een globale
straling van gemiddeld 450 watt/m2.
Wind
Ook de wind is door de
aanwezigheid van de passaat vrij constant, uit oostelijke richtingen en
meest zwak. Suriname ligt geheel buiten de orkaanzone en is dus vrij
van deze vernietigende systemen. Wel kunnen er zogenaamde Sibiboesies
(Sibi = vegen, Boesie = bos) optreden, tijdens felle buien optredende
zware windstoten die het bos dus schoon ' vegen'. Men heeft 22 m/sec. gemeten en zelfs tot 30 m/ sec.
is mogelijk.
Zee- en landwind zijn veel optredende verschijnselen,
veroorzaakt door de geringe drukverschillen en 'grote'
temperatuurstegenstellingen. Ook locale circulaties bij heuvels en
bergen komen voor.
De rol
van het klimaat voor een tropisch
regenwoud
In de inleiding werd al de belangrijke rol van de neerslag
voor het regenwoud beschreven. De hoeveelheid neerslag op zich en zijn
verdeling over het jaar leren ons nog niet veel over het effect ervan
op de vegetatie. De planten onderhouden een sapstroom van de wortels
naar de takken, waaruit het water via de bladeren verdampt. Uit jonge
delen perst de plant vaak water, door nerfuiteinden; zo blijft ook in
vochtige lucht de toevoer voor hun opbouw gaande. Hoeveel water er kan
verdampen hangt af van het verzadigingsdeficit van de lucht, dat is het
verschil tussen de verzadigde en de feitelijke dampspanning, bij een
gegeven temperatuur. Waterdamp komt in de lucht uit twee vochtbronnen.
Ten eerste de gewone verdamping -evaporatie genoemd- van vloeibaar
water dat zich aan natte oppervlakken bevindt. Ten tweede de actieve
verdamping vanuit de bladeren via de huidmondjes -transpiratie-.
Wat
beide bronnen leveren hangt af van wat zij voorhanden hebben, en van
het verzadigingsdeficit, dat bovendien daalt als zij veel leveren, en
stijgt met temperatuur en windsnelheid. Deze laatste factoren zijn
sterk afhankelijk van de hoogte boven de grond in het bosdak met zijn
matigend effect. Het resultaat is een schommeling van het deficit
binnen zekere grenzen, die sommige plantensoorten beter verdragen dan
andere. De hoge oerwoudbomen en de pioniers die open terrein bezetten
verdragen de extremen (betrekkelijk) goed, de andere regenbosplanten
groeien het best waar de schommelingen klein zijn, de sapstroom dus
regelmatig kan vloeien. Elk soort heeft zijn optimum
verdampingsmogelijkheid en grenzen aan het deficit dat hij kan
verdragen over een zekere periode.
Het klimaat dat de groei van het tropisch
regenwoud mogelijk maakt is zodanig, dat onder het bosdak van dit
regenwoud een maximaal constant gunstig microklimaat heerst, zulks des
te meer naarmate het bos hoger is, en het dak beter uitgevuld. Tussen
buiten en binnen, nok en bodem, biedt het bosdak zelfs een scala aan
microklimaten, hoe dichter bij de grond hoe meer konstant.
Tussen de hal van het bos enerzijds, en de
top van het bosdak of het open terrein anderzijds ligt op het heetst
van de dag een verschil van ongeveer 7 - 10° C.; De betekenis hiervan
moet enorm zijn, omdat alle chemische reacties bij 10°
temperatuurverhoging 2-3 keer sneller verlopen.
Deze omstandigheid
treft de
biochemische reacties in de planten op diverse hoogten boven de grond,
maar ook de oxydatie van humus en daarmee het gehalte aan nitraat, dat
onontbeerlijk is voor de eiwit-opbouw van planten. Door warmte oxydeert
de humus, waardoor nitraat vrijkomt en bij regen uitspoelt. In de
bosbodem is de temperatuur zeer constant. Schulz vond tussen 5 en 40
cm. diepte, waar de meeste wortels zijn, zelden minder dan 23° C. of
meer dan 26° C. Dit mogen we opvatten als een aanwijzing dat alle
reakties: de wortelfunktie, de afbraak van organisch materiaal, en de
activiteit van dieren in de bodem, daar in een zeer konstant tempo
verlopen. Voorts dat alle betrokken organismen hieraan zijn aangepast,
en slecht zullen reageren op afwijkingen.
Er is in een oerwoud altijd
voldoende licht, ook al is er door het kroondak een geweldige reductie
van de hoeveelheid licht. Licht is nodig in combinatie met een
regelmatige sapstroom: het regenbos is gebouwd op die regelmaat.
Voorwaarde voor die reglmaat is -bij voldoende water, dat we aanwezig
veronderstellen- een constante bodemtemperatuur waarbij de wortels hun
werk goed doen, en een zeker (klein) verzadigingsdeficit waardoor niet
te weinig noch te veel verdampt uit de bladeren. Wanneer in een
combinatie van factoren de een te veel daalt in zijn verhouding tot de
overige, gaat deze tellen als beperkende of minimumfactor.
Dit artikel verscheen eerder op de site van de VWK, is nu licht aangepast en zal worden aangevuld met extra foto's
© Foto's en
tekst: Stefan Jak
Laatste
wijziging: woensdag, 3 april 2013