Foto ABC Uitleg over allerlei fotografische begrippen, met toestemming overgenomen uit "Alles wat je altijd over fotografie wilde weten, maar niet durfde te vragen. Althans, wellicht. En voor een deel" van Hennie van Vliet, en door De Weerfotograaf bewerkt. Alles over zowel analoge als digitale fotografie. Simpelweg per trefwoord alfabetisch gerangschikt. A - F | G - L | M - R | S - Z | Foto-historie M afkorting voor mega. In de analoge wereld is dat 1.000.000, in de computerwereld 1024 x 1024 = 1.048.576 byte. Dat is ruim voldoende voor vier pockets van 150 bladzijden (zonder opmaak of plaatjes . .). Voor computergeheugen wordt de computer maat aangehouden, voor sensors in de camera de analoge. Dus 10 Mb (megabyte) geheugen is 10.485.760 byte geheugen, maar een 10 Mp sensor heeft “slechts” 10.000.000 pixels aan boord. Meerveldsmeting zie Lichtmeting Meetrekken Met de camera blijven volgen van een bewegend onderwerp tijdens het nemen van de foto. Als de sluitertijd relatief lang is zal de achtergrond onscherp zijn en het onderwerp (redelijk) scherp. Dit geeft een dynamische illusie van beweging. Startwaarden: auto's, motoren: 1/250, wielrenners, hardlopers, paardrijders: 1/125, fietsers: 1/60, wandelaars: 1/30. Hoe langer de tijd, hoe sterker het effect, maar ook hoe groter de kans op te veel onscherpte in het hoofdonderwerp. Remedie hierbij is invulflitsen, waarbij de flitser op 1 tot 2 stops onderbelichten is ingesteld. Moiré-effect Een interferentiepatroon dat ontstaat bij het digitaal scannen of fotograferen van een onderwerp, waarvan de fijnheid van de details dicht ligt tegen de grens van het oplossend vermogen van de scanner / sensor. Het effect is het best zichtbaar bij fijne structuren met een hoog contrast, bijvoorbeeld een theezeefje. In veel camera's zit een anti-moiré filter. Hiermee wordt expres een spoortje onscherpte geïntroduceerd. En in sommige beeldbewerkingprogramma’s zit een softwarematig anti-moiré filter. Bij sensoren met een oplossend vermogen, dat (veel) hoger is, dan dat van de (goedkope) lens, die je gebruikt, is een anti-moiré filter niet meer nodig (meer dan 20 – 24 Mp). Normaalobjectief zie Standaardlens Object, afbeelding van - Om iets herkenbaar af te beelden dient er te worden gelet op drie aspecten: de eenvoudige platte vorm (dat een stoel een stoel is, zie je al direct, als je de contour ziet. Tekening is niet nodig, tegenlicht of frontaal licht zijn prima, de schaduwwerking is onbelangrijk), de oppervlakteweergave (dat de stoel met stof is bekleed zie je pas, als de structuur door een strijklicht naar voren komt) en het suggereren van de driedimensionale eigenschappen (drie dimensies kunnen niet worden weergegeven in het twee dimensionale platte vlak, maar wel gesuggereerd. Dit wordt bijvoorbeeld bereikt door de schaduw van de stoel, die schuin achter op de vloer valt). Objectief Een stelsel van lenzen en/of spiegels. Door combinaties van positieve en negatieve lenzen, gemaakt van verschillende materialen (verschillende soorten glas, maar ook verschillende soorten kunststof) kunnen fotografische objectieven worden gemaakt, waarin de fouten en tekortkomingen van de ene lens vergaand worden gecorrigeerd door een of meer andere lenzen. Koop het duurste objectief, dat je kan betalen. Liever een duur objectief, dan een dure camera! Omkeerfilm Een andere aanduiding voor diafilm. Oneindig Voor een lens is oneindig een afstand van meer dan circa 200 maal de brandpuntsafstand. Voor een 50 mm objectief dus 10.000 mm, is 10 m, voor een 28 mm objectief circa 5 m. Orthochromatische film Een type zwart wit film, gevoelig van blauw tot groen/geel, niet voor rood. Panchromatische film Een type zwart wit film, gevoelig voor het hele kleurenspectrum, inclusief rood. Perspectief Dieptewerking. Een foto is een plat plaatje, maar door lijnwerking, lichtval, contrast, kleur en camerastandpunt wordt een illusie van driedimensionaal opgeroepen. Perspectief en brandpuntsafstand Als je op een en dezelfde plaats staat en je maakt eerst een foto met een groothoek en daarna met een telelens, dan verander je alleen maar de beeld-uitsnede, je maakt een uitvergroting. Anders gezegd: als er alleen een ander het brandpunt wordt gebruikt verandert de afbeeldingsmaatstaf voor alle beeldelementen relatief evenveel. De illusie van diepte, het perspectief, verandert niet. Als een onderwerp met een groothoeklens van dichtbij wordt gefotografeerd en hetzelfde onderwerp daarna van verder af met een telelens, op een dusdanige manier, dat het hoofdonderwerp op beide foto's even groot is, dan lijkt de achtergrond op de telelensfoto dichter achter het hoofdonderwerp te staan. Anders gezegd: bij verandering van brandpuntsafstand en handhaving van de afbeeldingsmaatstaf van het hoofdonderwerp verandert de verhouding van de afbeeldingsmaatstaven van hoofdonderwerp en ander onderwerpen in het beeld: het perspectief verandert. Drink nu maar even een kop koffie. Perspectief en contrast Een naar de achtergrond afnemend contrast heeft als effect een toenemend gevoel van diepte. In landschapsopnamen wordt dit versterkt door neveligheid. Ook onscherpte in de achtergrond laat de achtergrond minder contrastrijk lijken. Het effect van het contrast en de scherpte kan nog worden beïnvloed door de kleur. Licht, dat "van veraf" komt is blauwer dan het licht, dat van dichtbij komt. Bij gebruik van een blauwabsorberend filter (zwart wit: geel, oranje, rood; kleur: UV, skylight, opwarmfilter; digitaal: de witbalans handmatig instellen op een lagere kleurtemperatuur, dan het licht werkelijk heeft) wordt het blauw donkerder weergegeven; het gevolg is een mindere dieptewerking. Een blauwfilter versterkt de dieptewerking juist. Perspectief en beeldelementen De dieptewerking wordt versterkt door de aanwezigheid van beeldelementen, waarvan de grootte "terugvertaald" kan worden. Een foto, waarop een bloem staat, met een koe, net zo groot als de bloem, en een berg, weer net zo groot, wordt door onze hersenen terugvertaald als: op de voorgrond staat een bloem, een behoorlijk stuk daarachter een koe en het was ergens in de bergen. Een herkenbaar beeldelement in de voorgrond is belangrijk. Ontbreekt dat, dan ontstaat al snel een monotoon, saai werkend beeld. PictBridge Een in camera en printer vast ingebouwde mogelijkheid om gegevens van de camera direct naar de printer te sturen, zonder dat er een computer nodig is. Zit niet in alle camera’s en printers. Pixel Eén picture element (beeldelement). Op een beeldsensor in de digitale camera meestal in de vorm van een lichtgevoelig elementje. ppi pixels per inch (één inch is ongeveer 2,54 cm). Hoe meer pixels er op een inch zitten en hoe groter de sensor, hoe meer Mpixels er in het beeld zitten. Voor redelijk serieus amateur gebruik is een camera met een 6 -8 Mpixel sensor op APS formaat voldoende. RAM random access memory, willekeurig toegankelijk geheugen. Op de geheugenkaart het aantal plekjes, dat je beschikbaar hebt om beelden op te slaan. Hoe meer, hoe beter. Bestaat in verschillende types. Meestal past er in de camera maar 1 type, soms meer. Bepaal je keuze voor type en grootte op basis van de prijs per Mb. In de computer het aantal geheugenplekjes, dat beschikbaar is om bijvoorbeeld een beeldbewerkingprogramma met een foto te laten werken, zonder dat er tussentijds gegevens van en naar de harde schijf moeten worden geschreven. Maar wat je nodig hebt, wordt tegenwoordig meer bepaald door je besturingssysteem, dan door het beeldbewerkingprogramma (bijvoorbeeld Windows XP: 2 Gb is echt genoeg, Vista: 4 Gb werkt toch prettiger . . ). Informeer bij een echte computerwinkel. Randapparatuur Alles wat niet in de computerkast zit; zoals printer, camera, kaartlezer, losse cd e/o dvd-schrijver. De verbinding met de computer wordt gelegd via een interface als USB, Firewire (kabeltje), Bluetooth, WiFi (radiografisch) of infra rood (optische verbindingen). De nieuwste trend is WLAN (wireless local area network): vanuit de camera draadloos direct naar een server en het internet op. RAW ruwe digitale beeldgegevens, direct van de sensor. De gegevens zijn niet gemanipuleerd in de camera. Daarom is RAW het beste basismateriaal om in een beeldbewerkingprogramma verder onder handen te nemen. RAW is niet gestandaardiseerd. Zelfs de gebruikte naam kan van fabrikant tot fabrikant verschillen. Adobe probeert met het .dng format (Digital NeGative) een standaard in de markt te zetten. Om RAW-beelden in je eigen beeldbewerkingprogramma te krijgen heb je een tussenprogramma nodig, meegeleverd met de camera of al ingebouwd in je programma. RAW ontbreekt op de meeste eenvoudige digitale camera's. Regel van 16 De regel van 16 is de klassieke belichtingsnoodgreep. Belichtingsmeter defect, dus geen idee wat de belichting moet zijn? Bij stralend zonnig weer, overdag, is een redelijke gok dan diafragma 16 en een belichtingstijd van 1/ISO. Dus bijvoorbeeld bij ISO 200 afgerond 1/250 seconde. Aan het water of in de sneeuw is er meer licht, dus naar diafragma 22. Bij niet-stralende zon een stop meer belichten, dus diafragma 11, bij bewolking diafragma 8, bij volledig bewolkt weer diafragma 5,6, tussen bomen diafragma 4 en in het bos 2,8. In de ochtend en de namiddag vervolgens nog een stop verder openen. Deze truc werd vaak gebruikt in de tijd van vóór de elektronische camera. Tegenwoordig heb je er niet zoveel meer aan, als de belichtingsmeter het niet meer doet, doet de rest van de camera het meestal ook niet meer. Resolutie ook wel genoemd: oplossend vermogen. Aanduiding voor de fijnheid van de details, die ons oog, een film, een sensor kan onderscheiden. Een gezond oog kan van dichtbij details van ongeveer 0,1 mm onderscheiden. De beste fotografische films kunnen ongeveer 0,01 mm aan. Bij 10 maal lineair vergroten, in kleinbeeld tot 24 bij 36 cm, zie je dan nog geen enkele onscherpte, ook niet van dichtbij. Digitaal kan je dit bereiken, door een 28 Mpixel sensor te gebruiken (beeldbestand van ruwweg 85 Mb). Maar wat slechter is voor de praktijk vaak goed genoeg. Als indicatie eerst een tabel met benodigde pixels en dan een met de resulterende grote van de bestanden (niet gecomprimeerd).
De "topkwaliteit" is alleen nodig bij kleinere afdrukken, die je van dicht bij bekijkt. Bij een wat grotere kijkafstand mag je best wat minder puntjes per inch zetten. Voor A4 afdrukken met een inktjetprinter voldoet 225 – 200 ppi meestal nog best, voor nog grotere afdrukken kan je nog wat verder zakken. De 170 ppi is wel te beschouwen als een ondergrens. RGB Rood-groen-blauw, de additieve basiskleuren, waar zowel de analoge als digitale kleurenfotografie op is gebaseerd. Meng gelijke delen rood, groen en blauw licht met elkaar en je krijgt wit licht. Richtgetal Maat voor de sterkte van een flitser. Hoe hoger het richtgetal, hoe sterker de flitser. Een twee keer zo sterke flitser heeft een richtgetal, dat 1,4 keer groter is. Je kan dan één stop meer diafragmeren. De berekening van het benodigde diafragma is: diafragma = richtgetal / afstand. Het is een gevaarlijke maat, omdat je moet weten, voor welke gevoeligheid (vaak ISO 100), voor welk brandpunt (vroeger vaak 50 mm) en voor welke afstandsmaat (vaak meters) de waarde geldt. Maar bij moderne flitser zorgt de elektronica meestal voor een goede belichting. Koop de sterkste flitser die je kan betalen. Kies eerder voor sterkte, dan voor allerlei foefjes. Essentieel is alleen de mogelijkheid om indirect te kunnen flitsen. Ruis In de digitale fotografie de elektronische vorm van filmkorrel. Er zijn verschillende oorzaken. Hoe minder licht per tijdseenheid op de sensor valt, hoe minder het signaal boven de basisruis van de sensor uitkomt. De slechtere signaal-ruis verhouding zie je door kleine afwijkend gekleurde vlekjes in het beeld, bijvoorbeeld een zwarte nachthemel met kleine rode, groene en blauwe vlekjes. Meer fundamenteel is de natuurlijke variatie. Als licht wordt beschouwd als een stroom deeltjes (de zogenaamde fotonen), dan treden er in die stroom toevallige variaties op, beschreven door de standaarddeviatie. De standaarddeviatie is gelijk aan de wortel van het aantal fotonen, dat op de pixels valt. Zijn dat er bijvoorbeeld gemiddeld 100, dan is de standaarddeviatie van pixel tot pixel 10, dus tussen naast elkaar liggende pixels kan een signaalsterktevariantie van 10% worden verwacht. Zijn het er 10.000 (honderd keer zoveel), dan daalt de standaarddeviatie naar 1%. Door een te grote variatie tussen de pixels loopt de kleurinterpolatie in het honderd, worden aan individuele pixels willekeurige (dus foute) kleurwaarden toegekend. (Bent u daar nog?) Een volgende reden voor ruis is, dat de gevoeligheid van de pixels op een sensor niet voor allemaal precies hetzelfde is. De onvermijdelijke kleine variaties in de gevoeligheid geven bij de toegepaste interpolatie een kans op foute kleurinformatie, ruis dus. En tenslotte kan ruis ontstaan door thermische effecten: hoe warmer de sensor wordt, hoe meer ruis. Ruis neemt toe met de gevoeligheid. Remedie: zo veel mogelijk fotograferen met een lage gevoeligheid. Maar digitale camera's krijgen ook meer last van ruis bij langere belichtingstijden. En die kan je weer voorkomen, door op een hogere gevoeligheid te werken. Alles bij elkaar is ISO 100 - 400 voor digitale fotografie een goede gevoeligheid. Vooral bij de eenvoudigere compactcamera's (kleine pixels, dus weinig fotonen) kan je vanaf ISO 400 veel korrel, pardon ruis, verwachten. Met de betere reflexen is ISO 1600 of zelfs 3200 goed bruikbaar. Als de pixels op de sensor te klein worden helpt niets meer. De indicatieve ondergrens voor pixels is 5 x 5 micrometer. De 8 Mp (of meer) compactcamera's met een kleine sensor (bijvoorbeeld 2/3 inch, 7 bij 5 mm) duiken hier onder. Gewoon niet kopen. Wil je 8 Mp (of meer, maar waarom zou je dat willen?), ga dan voor een sensor met APS maten. Dat betekent: een digitale spiegelreflex. Naar boven voor de rest van het alfabet Wil je meer weten over diverse fototechnieken?
Kijk dan eens bij de Fototips Laatste
wijziging: |
||||||||||||||||||||||||||||||||