Foto ABC 

Uitleg over allerlei fotografische begrippen, met toestemming overgenomen uit "Alles wat je altijd over fotografie wilde weten, maar niet durfde te vragen. Althans, wellicht. En voor een deel" van Hennie van Vliet, en door De Weerfotograaf bewerkt.

Alles over zowel analoge als digitale fotografie.

Simpelweg per trefwoord alfabetisch gerangschikt.

  A - F    |    G - L    |    M - R    |    S - Z 


Scherptediepte De afstand van voor tot achter het punt waarop scherp is gesteld, waarover het beeld nog scherp lijkt. De scherptediepte is afhankelijk van de scherpstelafstand (verder weg: meer scherptediepte), het diafragma (meer diafragmeren, meer scherptediepte) en de brandpuntsafstand (korter maar op dezelfde afstand scherp gesteld: meer scherptediepte).

In de digitale fotografie levert een bepaalde diafragmawaarde meer scherptediepte op dan in de analoge fotografie. Dat komt doordat in de digitale fotografie meestal lenzen met een kortere brandpuntsafstand worden gebruikt. En dat komt weer, omdat het beeldvlak (de sensor) meestal een stuk kleiner is dan in de analoge (kleinbeeld) fotografie. Indicatief kan je aanhouden, dat je voor een vergelijkbare scherptediepte de diafragmawaarde van een kleinbeeld door de verlengingsfactor moet delen. Voor APS-sensormaten is de verlengingsfactor circa 1,6. Dus diafragma 5,6 op kleinbeeld? Dan bijvoorbeeld 5,6/1,6 = afgerond 2,8 op die digitaal. Dit effect is een voordeel en een nadeel. Het voordeel is, dat er ook bij minder licht nog foto's kunnen worden gemaakt, die van voor tot achter scherp zijn. Maar als je midden op de dag je hoofdonderwerp goed wilt isoleren van de achtergrond, dan moet het diafragma verder open. En dan moet je misschien een sluitertijd gebruiken, die sneller is dan je camera aan kan. Remedie: gevoeligheid op de minimale waarde zetten of neutral density filters gaan kopen bij de echte fotozaak. Zie ook “focus stacking”.

Scherptediepte, berekenen De (benaderde) berekening loopt in 2 stappen. Eerst wordt de afstand berekend, waarop scherp gesteld moet worden, dan het diafragma, dat minimaal gebruikt moet worden. De scherpstelafstand is gelijk aan 2 maal de afstand tot het voorste punt maal de afstand tot het achterste punt, gedeeld door de som van de voorste afstand en de achterste afstand. Voorbeeld: het voorste punt is 3 m, het achterste is 5 m, scherpstellen moet op 2x3x5/(3+5) = 30/8 = 3,75 m. Het te gebruiken diafragma is gelijk aan 1,5 maal de brandpuntsafstand (in mm) maal het verschil in afstand tussen voorste en achterste punt gedeeld door twee maal de voorste afstand maal de achterste afstand. Voorbeeld voor een 50 mm lens: 1,5x50x(5-3)/(2x3x5) = 150/30 = 5, afgerond 5,6.

Scherpte, werking van - Onderscheiden wordt selectieve scherpte en totale scherpte. Selectieve scherpte geeft scheiding in belangrijke en niet belangrijke elementen, daardoor meer plasticiteit, maar ook: mystificatie, aanduiding van een band tussen beeldelementen, zonder dat er direct een harde koppeling is. Totale scherpte geeft de grootste "informatieoverdracht". Ook krijgt het beeld hierdoor iets zakelijks, kils.

Sensor In de digitale fotografie het lichtgevoelige element, waarmee het beeld wordt vastgelegd. Normaal is een sensor, die verdeeld is in naast elkaar liggende beeldpuntjes (pixels), die om-en-om voor rood, groen of blauw licht gevoelig zijn. De meest gebruikte types zijn CCD en CMOS. CMOS is gevoeliger voor licht, gebruikt minder stroom, is sneller, maar ruist meer. Door de technologische ontwikkeling is dit zwakke punt echter (zo goed als) opgeheven. Een variant is de in drie lagen opgebouwde Foveon-sensor (onder andere gebruikt in camera’s van Sigma). De bovenste absorbeert vooral blauw licht, dan eentje vooral groen en tenslotte eentje vooral rood. Omdat er geen interpolatie van de kleuren nodig is, zou de beeldkwaliteit beter moeten zijn. Maar de kleurscheiding is minder goed dan bij de om-en-om sensor en per laag neemt de benodigde versterking toe. Alles bij elkaar geeft dat wel een beter, maar niet een 3 keer beter resultaat. Een andere variant is de BSI sensor (backside illumination). Hierbij is alle geïntegreerde elektronica aan de achterkant van de sensor ondergebracht, waardoor er  minder afscherming van de fotodiodes optreedt. Dus minder lichtverlies, dus minder versterking, dus minder ruis.

Sferische aberratie Een lensfout. Bij een positieve lens worden van een evenwijdige bundel de randstralen sterker gebogen dan de stralen, die meer naar het midden van de lens invallen. De lens kan worden gecorrigeerd door hem naar de randen toe minder sterk te maken. Dit wordt bereikt door het gebruik van asferische oppervlakken.

Shiften Camerafunctie, die bewust gebruik van diafragma en/of sluitertijd mogelijk maakt in automatisch bedrijf. De camera kiest weliswaar een bepaald diafragma, met bijbehorende sluitertijd, maar door een eenvoudige draai of druk op een knop kan je zelf een andere (kloppende!) diafragma - sluitertijd combinatie instellen. Lees de gebruiksaanwijzing!

Sluitertijdenvoorkeuze Een automatische stand, waarbij de gebruiker de sluitertijd kiest en de camera het diafragma.

SPD Afkorting voor silicium photo diode, het lichtgevoelige element in de meeste moderne lichtmeters en camera's.

Spleetsluiter, schematisch In de meeste spiegelreflexen zit een lamellensluiter. Dit zijn een aantal metalen plaatjes, die netjes overlappend het gat voor de film afsluiten. Vroeger werden er in plaats van lamellen gordijntjes gebruikt, gemaakt van lichtdicht geweven doek (soms ook van rubber). Vandaar, dat nog steeds de naam "sluitergordijnen" wordt gebruikt. Druk op de knop en de lamellen schieten naar beneden (ook een beweging van links naar rechts komt bij sommige camera's voor). Na de ingestelde belichtingstijd moet het gat weer worden afgesloten. Dat kan door de lamellen weer naar boven te halen. Maar mechanisch is het makkelijker om voor het afsluiten van het gat gebruik te maken van een tweede set lamellen. (Bovendien is dit dé methode, om te bereiken, dat het hele filmoppervlak even lang wordt belicht.) Hoe langer het duurt, voordat het tweede gordijn in beweging komt, hoe langer de belichtingstijd is. Dat heeft trouwens weer invloed op de scherpte van vooral bewegende onderwerpen. Hoe korter de belichtingstijd, hoe scherper een bewegend onderwerp zal zijn.

In onderstaande figuur is voor een korte en een vier keer langere belichtingstijd aangegeven, wat er vlak voor de film langs flitst. Daaronder zie je, wat het effect is op de scherpte van een langsrijdende vrachtwagen.

 

Spotmeting zie Lichtmeting

Stabilisatie  Bewegingsonscherpte door het trillen van de camera kan (binnen bepaalde grenzen) worden voorkomen door beeldstabilisatie. Er zijn drie methoden van beeldstabilisatie: optisch, mechanisch en elektronisch. Bij de optische methode zit er in de lens een beweegbaar element. Een beweging van de lens (camera) wordt gecompenseerd door een tegengestelde beweging van dat element. Bij de mechanische methode kan de sensor in de camera bewegen. Een beweging van de camera wordt gecompenseerd door een tegengestelde beweging van de sensor. Elektronische stabilisatie is nep: als de sluitertijd te lang wordt voor de brandpuntsafstand wordt automatisch een hogere gevoeligheid ingesteld. Daardoor kan de sluitertijd alsnog korter worden. Maar door de hogere gevoeligheid krijg je wel meer ruis in de foto.

Standaard grijs Ook wel genoemd 18% grijs. Dit is een grijs, dat 18% van het opvallende licht reflecteert. Op deze reflectie zijn gereflecteerd lichtmeters (zoals de lichtmeter van de camera) afgestemd.

Standaardlens, standaardobjectief Een objectief, dat voor een bepaald beeldformaat een blikveld geeft van circa 45 graden. Ruwweg is dat een brandpunt gelijk aan de diagonaal van het negatief of de beeldsensor. Voor middenformaat (negatieven van 55 bij 45 mm) is het ongeveer 70 mm, voor kleinbeeld (36 bij 24 mm) circa 45 mm, voor digitale camera's zeer verschillend van merk tot merk en zelfs van type tot type. Bij digitale spiegelreflexen van Nikon bijvoorbeeld steeds ongeveer 33 mm, bij Canons alles tussen de 31 en de 50 mm, afhankelijk van het type. Bij digitale compacts, met kleinere (slechtere) sensors kan 12 mm bijvoorbeeld het standaardobjectief zijn. Zie ook Verlengingsfactor.

Stof De grootste vijand van de fotograaf. Analoog: let erop, dat er geen stof op je film komt (laat ze in het busje zitten, wissel zo snel mogelijk, stop de belichte film onmiddellijk in het busje). Digitaal: zorg dat de contacten van je geheugenkaarten schoon blijven. Analoog en digitaal: hanteer met regelmaat de blaaskwast om de binnenkant en de buitenkant van de camera stofvrij te houden. Wissel lenzen snel, met de opening van de camera naar beneden gehouden. Gebruik voor lenzen alleen de blaaskwast of speciaal daarvoor gemaakte doekjes / papiertjes, verkrijgbaar bij de echte fotowinkel. Stof van de sensor kan je ook het best maar eerst met een blaaskwast proberen te verwijderen. Helpt dat niet, dan moet je naar de echte fotowinkel voor goed advies. Veel camera’s hebben tegenwoordig een automatische stofverwijdering. Bij het in of uitschakelen van de camera wordt een plaatje voor de sensor snel bewogen, waardoor het stof afgeschud zou worden. Werkt wel, maar niet altijd. Desondanks doet het het goed als verkoopargument.

Stop in de fotografie een factor 2, de basisstapgrootte. Om één stop korter te belichten kan je bijvoorbeeld diafragma 5,6 in plaats van diafragma 4 gebruiken. Of 1/125 seconde in plaats van 1/60 seconde. Voor een zeer nauwkeurige regeling van de belichting kunnen veel moderne camera's (analoog zowel als digitaal) het diafragma in hele en halve stops instellen en de belichtingstijd zelfs in 1/3 stops.

T afkorting voor tera. In de computerwereld is 1 Tb (terabyte) 1.024 Gb, is 1.024 x 1.024 Mb, is 1.024 x 1.024 x 1.024 kb, is 1.024 x 1.024 x 1.024 x 1.024 byte. Dus ontzettend veel.

TIFF Een digitale beeldbestandvorm, waarbij geen (verder) kwaliteitsverlies optreedt.

TTL (trough the lens) Nederlandse vertaling DDL, door de lens. Meten van het licht door de lens. Ooit iets heel bijzonders, maar tegenwoordig de standaardmethode voor spiegelreflexen.

Uitlichten Verlichten van het onderwerp met een of meer lichtbronnen en/of reflectoren. Sfeerbepalend is het hoofdlicht. Daarnaast worden gebruikt invullicht (contrastvermindering, schaduwen oplichten), effectlicht (leggen van een accent op bijvoorbeeld het haar in de portretfotografie) en achtergrondlicht (meestal ter opheldering van de achtergrond om het onderwerp los te krijgen van de achtergrond). Met name voor het hoofdlicht worden onderscheiden tegenlicht, strijklicht, zijlicht, frontaal licht, licht van boven en van onderen. Tegenlicht geeft een egale, diffuse verlichting op het onderwerp. Met strijklicht komt de oppervlaktestructuur het sterkst tot uiting. Zijlicht geeft plasticiteit, diepte, op wat zachtere wijze dan strijklicht. Frontaal licht is egaal en hard. Licht van boven is natuurlijk, licht van onderen ongebruikelijk (moet je dus eens proberen).

USB (universal serial bus) Een behoorlijk vlot werkende manier om randapparatuur en computer via een kabeltje met elkaar te verbinden. Versie 1 was al goed, versie 2 is nog beter en sinds 2009 bestaat versie 3, super speed. Op oude computers zit soms maar 1 USB-poort, op nieuwere meestal meer. Als je USB-poorten tekort komt, dan kan je een zogenaamde USB-hub aanschaffen. Die moet wel passen bij je computer en de aan te sluiten apparatuur. Ga naar een serieuze computerzaak!

USM unsharp mask (maskeren van onscherpte). Zie Verscherpen.

Vergroten Analoge beelden, negatief of dia, kunnen maximaal circa 25 maal worden vergroot. Je kan van de beste plaatjes maximaal een afdruk laten maken van circa 90 bij 60 cm. Digitale beeldbestanden kunnen slechts beperkt worden vergroot. Bij bi-kubische interpolatie kan je gaan tot circa 150 % (zie de helpfunctie van je beeldbewerkingprogramma). Heb je een plaatje van 1.600 x 1.200 pixels, dan kan je dus gaan tot 2.400 x 1.800. Zie ook Resolutie.

Verkleinen Digitaal (en analoog) kan onbeperkt worden verkleind. Hoe klein een beeld kan zijn, hangt af van het gebruiksdoel. Digitaal, voor op een computer, is 1.280 x 800 bijvoorbeeld groot zat, voor meesturen met een e-mail voor de gezelligheid volstaat een breedte van 400 – 600 pixels. Bij digitaal verkleinen gaat onherroepelijk informatie verloren. Bewaar dus het originele bestand.

Verlengingsfactor In de analoge kleinbeeldfotografie zijn de maten van het negatief standaard 24 bij 36 mm. Bij digitale fotografie is het beeldformaat van merk tot merk en van type tot type anders. Soms is de sensor net zo groot als het kleinbeeldfilmvlak, maar meestal is hij kleiner. In digitale spiegelreflexen wordt vaak een sensor van ongeveer 16 bij 24 mm gebruikt (APS). Als je bijvoorbeeld een fiets met een kleinbeeld beeldvullend fotografeert, heb je, om dat (van dezelfde afstand) met die digitaal te doen, een lens met een kortere brandpuntsafstand nodig. Was dat bij de analoog 50 mm, dan is het bij de digitaal met APS-sensormaten ongeveer 33 mm. Dat is 1,5 keer korter dan bij kleinbeeld. De factor 1,5 wordt de verlengingsfactor genoemd. En 33 mm is voor die digitaal het kleinbeeldequivalent van 50 mm. Wil je weten, wat voor jouw digitale camera de verlengingsfactor is, zie dan de gebruiksaanwijzing. Je kan het ook zelf uitrekenen, als de h(oogte) en b(reedte) van de sensor bekend zijn: vf = (242 + 362)0,5 / (h2 + b2)0,5.

Verscherpen Onscherpe foto's kunnen niet echt scherper worden gemaakt. Maar in de digitale fotografie bestaat er wel een trucje, om het beeld er scherper uit te laten zien. Door het contrast op de overgang tussen de beeldelementen (het randje tussen gezicht en zee, bijvoorbeeld) hoger te maken lijkt een beeld scherper. De functie verscherpen zit ook in de camera. Als het kan: uitzetten! En anders op minimaal zetten. In je beeldbewerkingprogramma kan je veel nauwkeuriger verscherpen (en als het niet mooi is, heb je tenminste nog het originele, niet verprutste bestand). In de analoge fotografie bestaan er trouwens ontwikkelchemicaliën, die op film hetzelfde effect hebben. Voordat je gaat verscherpen doe je er goed aan, om eventuele ruis te verminderen. Als je de ruis gewoon laat zitten, kan die door het verscherpen duidelijker worden. Ruis verminderen kan niet met elk programma, zie de helpfunctie. Helemaal weg krijg je ruis trouwens niet. Alle programma's hebben één of meer standaard verscherp filters. Probeer ze rustig uit, soms geven ze een redelijk resultaat. Een heel goed gereedschap is Onscherpte Maskeren (Unsharp Mask, USM). Er zijn 3 waardes, die je moet instellen:

1.     sterkte (amount). Deze waarde bepaald, met hoeveel procent het contrast tussen de buren wordt verhoogd. Als minimumwaarde kan 100 - 150 worden aangehouden;

2.     straal (radius). Dit is het aantal pixels, dat op de overgang veranderd moet worden, d.w.z. de breedte van de contour, die bij de contrastverhoging ontstaat. Die moet niet te groot worden. De advieswaarde hangt af van de resolutie. Bij 300 ppi (topkwaliteit afdrukken) kan je 300 / 250 = 1,2 aanhouden. Voor op het scherm is 92 / 250 = 0,4 al genoeg;

3.     drempelwaarde (treshold). Hiermee wordt het minimale verschil in helderheid ingesteld, dat tussen de pixels moet bestaan, voordat het verscherpen wordt uitgevoerd. Daarmee wordt voorkomen, dat in tamelijk egaal gekleurde vlakken (bijvoorbeeld de blauwe lucht) korrelige structuren ontstaan. Een waarde van 2 tot 10 is meestal afdoende.

Uiteraard kan je experimenteren. Bij weinig contrast in het beeld kan je de sterkte bijvoorbeeld verhogen tot 200%. Voor afdrukken is een richtwaarde, om de sterkte 10 - 25% hoger in te stellen, dan voor weergave op het scherm op het oog voldoende is. En voor de straal kan je de resolutie ook eens delen door 200. Bij topkwaliteit wordt de instelling dan 300 / 200 = 1,5. Zijn er in egale vlakken ineens zichtbare structuren ontstaan, dan moet de drempelwaarde omhoog. Als er rond de details in het beeld witte randjes verschijnen, dan heb je te ver verscherpt. Maak de verscherping ongedaan en verlaag de sterkte en/of de straal. Verander steeds maar één ding tegelijk. Want anders weet je niet, waardoor het (hopelijk betere) effect precies wordt bereikt.

Vertekening Een lensfout. Rechte lijnen worden naar binnen (kussenvormig) of naar buiten (tonvormig) gebogen. Zooms vertekenen meer dan vaste brandpunten. Meestal vertekenen groothoeklenzen meer dan standaardobjectieven. En meestal vertekenen goedkope lenzen meer dan dure. Diafragmeren helpt niet. Digitaal is wel correctie mogelijk, met slechts een beperkt negatief effect op de beeldkwaliteit.

Vier derde systeem (4/3 systeem) Een door Olympus geïntroduceerde open standaard voor digitale fotografie. Door de lenzen en de vatting op de camera optimaal aan te passen voor de eisen van digitaal, is het in principe een superieur systeem. Maar er zitten een paar addertje onder het gras. Ten opzichte van de APS-sensor (op dit moment het meest gebruikt in digitale reflexen) is de sensor kleiner (18 x 13,5 mm tegen 24 x 16 mm). Dat betekent, dat de 4/3 sensor blijvend op achterstand staat voor wat betreft de ruis. En de beeldverhouding is 4:3 (de ouderwetse televisie verhouding) in plaats van het klassieke fotografische 3:2 (een verhouding, die goed past bij de door de meeste mensen als prettig ervaren verhoudingen van de gulden snede én een verhouding, die beter past bij de gebruikelijke papiermaten).

Vignettering Een lensfout. In de hoeken is het beeld donkerder dan in het midden. Oorzaak kan zijn een te krappe lensvatting, maar ook het gebruik van teveel filters op elkaar. Bij groothoeken is het een onvermijdelijke optische eigenschap. Dure objectieven hebben er minder last van dan goedkope. Diafragmeren helpt. Digitaal is elektronische correctie mogelijk, wat dan weer wel wat meer ruis in de hoeken geeft.

Weggooien (deleten) Gooi alles, wat lelijk, onscherp, niet goed belicht of schots en scheef is direct weg. Bij digitale fotografie is dat nog véél belangrijker dan bij analoge fotografie. Bij voorkeur al in de camera, anders direct na het overzetten op de computer. Maak bij digitaal daarna zo snel mogelijk een reservekopie van de originele bestanden op een CD of DVD.

Witbalans Licht is zelden echt wit. Vaak heeft het een kleurtje, zomers overdag of hoog in de bergen bijvoorbeeld een beetje blauw, bij kunstlicht een beetje geel (gloeilamp) of groen (fluorescentiebuis). In de analoge fotografie kan je daarvoor corrigeren door gebruik te maken van filters. In de digitale camera gaat het elektronisch. In het eenvoudigste geval automatisch en soms wat grof. Bij serieuzere digitale camera's kan je de correctie zelf instellen. Corrigeren achteraf, in het beeldbewerkingprogramma, kan ook. Dat gaat het makkelijkst, als je met RAW-bestanden werkt. Oefenen is vereist.

Zender (en ontvanger) Begrippen uit de communicatieleer. De fotograaf moet proberen, om als zender zo duidelijk mogelijk te zijn. Dat kan door het fotografisch gereedschap goed te gebruiken. Maar de ontvanger kijkt met eigen ogen, vanuit eigen gevoel, ervaring en beleving. Als de werelden van de fotograaf (de zender) en de kijker (de ontvanger) te ver uit elkaar liggen is echte communicatie via het beeld niet mogelijk. Een kijker kan een foto prachtig (of afschuwelijk) vinden om redenen, die de fotograaf zich absoluut niet kan voorstellen!

Zoom, analoog Een lens met een variabel brandpunt. Onderscheiden worden wel de groothoekzoom (kleinbeeld bijvoorbeeld 17 - 35 mm); de standaardzoom (kleinbeeld: eentje, die voor de 50 mm begint en daarna eindigt, bijvoorbeeld 28 - 70 mm), de telezoom (kleinbeeld bijvoorbeeld 80 - 200) en de superzoom (van groothoek tot tele, in kleinbeeld bijvoorbeeld van 28 - 300 mm). Wat de bereiken zijn voor een digitale camera hangt af van de Verlengingsfactor (zie je gebruiksaanwijzingen). Betaalbare zoomlenzen hebben een mindere kwaliteit dan vaste brandpuntslenzen (meer Lensfouten, minder scherpte en contrast). Maar bij zoombereiken tot circa 1 : 3 valt het kwaliteitsverlies in de amateur-praktijk nog wel mee. Hogere bereiken kunnen wel, maar eigenlijk alleen als je geen al te grote vergrotingen wil maken (indicatief: niet meer dan 13 bij 18 cm). Koop dus rustig een 28 - 70 mm, maar denk goed na over de aanschaf van een superzoom!

Zoom, digitaal Onvervalste nep. Bij digitale zoom wordt slechts een deeltje uit het midden van de sensor gebruikt. Onvermijdelijk verlies je kwaliteit. Het is een deelvergroting. En dat kan je beeldbewerkingprogramma beter, dan je camera. Koop nooit een camera, die in de reclame aangeprezen wordt om zijn digitale zoom. Koop niet bij winkels, waar "digitale zoom" als verkoop argument wordt gebruikt. Het enige, waar je wat aan hebt, is een optische zoom. Daarbij wordt wel steeds de hele beeldsensor gebruikt.

Zwart-wit Geeft abstractie en daardoor concentratie op de essentie van het beeld. Kan digitaal net zo goed als analoog. Maar het advies is, om de digitale foto's steeds in kleur te nemen en pas met het beeldbewerkingprogramma naar zwart-wit te gaan, na het hermixen van de aparte kanalen (rood, groen en blauw). Startadvies: neem het rode kanaal voor 25% mee, het groene volledig en het blauwe voor 50%. Bevalt het eindbeeld niet, dan kan je altijd opnieuw beginnen! Dat is nu typisch digital power.

Naar boven voor de rest van het alfabet

Wil  je meer weten over diverse fototechnieken? Kijk dan eens bij de Fototips
 
© Auteur: Hennie van Vliet, bewerkt door Stefan Jak

Laatste wijziging: zaterdag 23 november 2013